ES & Co: Mongooltje

Lange tijd heb ik de overtuiging gehad dat ik een mongooltje was. Toen, in mijn jeugd, mocht je nog gewoon mongooltje zeggen. Tegenwoordig hebben ze dure namen als ‘Syndroom van Down’. Of ‘Mensen met een verstandelijke beperking’. Of ‘Geestelijk minder bedeelde mensen’. Als je in mijn tijd ‘mongooltje’ zei, wist iedereen direct wat je bedoelde.
Waar die overtuiging vandaan kwam weet ik niet. De lagere school heb ik normaal doorlopen. Een aanwijzing was er dus niet. Toch zat continue in mijn achterhoofd dat mijn moeder een mongool had gebaard en het mij niet durfde te vertellen.
Natuurlijk heb ik er naar gevraagd:
‘Mam, ben ik een mongooltje?’
‘Wat zeg je, kind? Natuurlijk niet. Hoe kom je daar nu bij?’
‘Ik voel dat gewoon. Dat ik achterlijk ben en jullie mij dat niet willen vertellen.’
Mijn moeder nam me dan in haar armen en knuffelde mij stevig.

Dan zuchtte ik maar eens wat en keek voor de zoveelste keer in de spiegel. Stonden mijn ogen nu echt een beetje raar? Een beetje loensend? Ja, dat was (en is) zo. Mijn ouders noemden dat ‘charmant’. Jaja.
Had ik dikke lippen? Nee, integendeel. Met namen mijn bovenlip kun je nauwelijks een sensuele lip noemen. Zelfs niet met een klodder lippenstift op.
In de tijd had je nog geen internet en kon je niet googlen op de kenmerken van een mensje met het syndroom van Down.
Buiten het feit om dat ze een chromosoom missen, missen ze ook een kootje bij de pinken. Die staan altijd krom. Door het gebrek van dat kootje.
Mijn vingers zijn kaarsrecht. Alle kootjes zijn aanwezig.

Toen ik in de zesde klas (tegenwoordig heet dat groep acht) de cito toets had gemaakt en geschikt werd geacht voor Havo/ VWO heb ik mijn syndroombeeld laten varen. Een mongooltje gaat naar speciaal onderwijs en meestal niet naar hoger voortgezet onderwijs.
Misschien komt de fascinatie voor mongooltjes wel voort uit het feit dat ik mij wellicht anders voelde dan mijn klasgenootjes.
Van nature ben ik heel verlegen. Je kunt wel spreken van een muurbloempje. In mijn jeugd. In de klas durfde ik nooit iets te zeggen. Tot ver in mijn tienerjaren zelfs. Indien ik een verstandelijke beperking zou hebben gehad, dan waren een paar puzzelstukjes op zijn plaats gevallen.
Met andere woorden, dan zou ik een excuus hebben voor het feit dat ik mij niet comfortabel voel(de) in grote gezelschappen.

Het is allemaal wel goed gekomen met mij. Nog steeds ben ik rustig van aard en kijk ik, in vreemde situaties, de kat uit de boom. Ik heb een prima baan, een paar goede vrienden en over het algemeen kan ik mij uitstekend staande houden in deze hel die wereld heet. Maar raak ik buitengewoon vertederd als ik het programma ‘Syndroom’ met Johny de Mol zie. Pure emotie. Pure vrolijkheid. Pure kwaadheid. Herkenning?
Ben ik misschien toch…